79-87 Van mijn ogen de naaktheid




79 Uit de schaduw

         
In dit licht veeg je de schaduw uit
wijst met je vleugels een weg
wiekt op de roep van het onbekende

de hoop van een spoor

dat iemand onder de boom
een reiziger in gedachten
besluit van hier te vertrekken
wie niet wil wortelen
neemt de bijl in zijn hand

zal hij jou vergezellen
gaat hij als ballast hangen aan je lijf

je torst het onvermijdelijk mee
in het licht van de maan
draagt elk gevaar een masker

nachtleven
het uitspansel een lijkwade
doek met verwonderd gezicht
fluistert het de ruis van een leugen

je verdraagt het geprevel
bent niet beducht hebt niet dat bange

dat je je aan gevleugelde woorden waagt
de weerklank bergt in het geheugen
het voedt het verlangen zo te spreken
durf uit het donker te gaan


© Frans Terken.



80  Als je weggaat


Je had eerder kunnen gaan
en verder weg
maar als je nu gaat

wat laat je achter
hoe zal ik ergens in dit heelal
een andere waarheid vinden
dan die van je ogen
een waarheid die ik zou kunnen verdragen

van de doden weten wij niets
alleen dat wie zij waren
als zand door hun handen stroomde
alleen dat wat tenslotte van hen overblijft
zand is dat wegglijdt tussen mijn vingers

de doden gaan nergens meer heen
niet langer zal hun honger
het land afgrazen

ik zie de vegen langs de lucht
de schaduw daarboven
die wegvlucht uit mijn ogen vandaan
waar ik nakijkend staan blijf.


© Joop Scholten.



81 Hoe ver nog  


Waarom hier blijven en afwachten
wij staan niet aan de grond genageld

zie wat je achterlaat onder ogen
neem de resten in je handen
en vind er een plek voor

de doden laat hen
rusten in hun aarden uitzicht
de glazen kist van de hoop in scherven
neergevallen uiteengespat
met het bloed aan onze vingers schrijven wij
heldere maar bittere woorden
in het windstille zand

over de doden niets dan goeds
hoezeer wij ook hun dorre honger zoeken
niemand die zo aanwezig is
door er niet meer te zijn
ons gedenken bij de zerken de stenen
een onomstotelijk bewijs van verlies

wij boren andere bronnen aan
ontginnen ongeschonden gronden
onder het oog van een herder
ligt onze verbeelding ingezaaid
een waarheid die koffers kan openen
ongezien laten ze dromen los

ik trek een lijn over de einder
wijs je de vergezichten
onze bemeten ruimte


© Frans Terken.



82  Aan wie mijn gezicht draagt


Hier sta ik en wacht en kijk in de verte
kijk naar de muren die mijn uitzicht
ontkennen die blindelings
tegen mij aanlopen

die ik aanraak met de huid van mijn handen
strelend mijn vingers de stenen
tekenend een gezicht

hier zeg ik: wie jij ook bent
kijk mij in de ogen

dat de stenen nu spreken.

Is het oog van de doden voor altijd gevangen?
Zijn zij niet langer? Zijn zij voorgoed?
Zijn zij achtergebleven
vergeten, verdreven, verdwenen?
Zijn zij onze toekomst, is hun mond een bron
die zich opende, die ontsprong
en dan wegdreef
daar waar wij heengaan?

Hier sta ik en buig mij voorover
schrijf met mijn vinger
een brief in de aarde.

Aan wie mijn gezicht draagt.


© Joop Scholten.



83  Kijk niet met je rug


Ik las het in Makkum
‘wie naar het verleden kijkt
staat met zijn rug naar de toekomst’
hoe men zich in wijsheid verheft
een boodschap kwetsbaar als porselein

het oog van de levende is
een kijker in de toekomst
niet de gestolde blik van de doden

wij dragen met opgeheven hoofd hun gezicht
om na te gaan te weten wie zij waren
worden zo wie wij nu zijn
wij zien wat was
wat is
wat wordt van ons

zijn wij niet de rug van vandaag
zoals wij kruipen in deze huid
afdalen in die steengroeve vol vragen
waar we naar een antwoord zoeken

hoe hard en vast willen wij de aarde maken
haar weer breken als het ons helpt

wij schrijven in graniet gebeiteld
leggen door niemand of niets gehinderd
in aderdikke lijnen onze aanwezigheid vast

het is op ons gezicht te lezen
het huis van brieven en dromen

aan de wanden opgetekend
dat wij hier gehoor vinden
dag na dag worden gezien


© Frans Terken.



84  Alleen de gedachte


Niets. Als dit denkbaar is. Misschien
een uiterst lichte rimpeling
het niet te horen
trillen van een snaar
alleen de gedachte daaraan
alleen de mogelijkheid van deze gedachte -

het zal een oerknal gelijk zijn
een golf van licht een aanraking.

Wordt hier het oog geboren
de huid, de hand
die naar de huid zich uitstrekt?

Een mens staat op. Hij bouwt een stad
hij laat zijn poorten onverdedigd
en reist zijn ogen achterna
volgt wat zijn hand bijeenraapt
aan oude brieven verre dromen. Hij prijst

de ochtend tot het avond is hij huivert
nu het donker zich rondom hem spreidt
als uit een eindelijk geopende
koffer. Is dit wat hij een leven lang meedraagt? 

Hij sluit de ogen hoe ondenkbaar is hem
het niets geworden
hoe voorgoed ondenkbaar.


© Joop Scholten.  



85 Het verstaan   


Zijn wie we zijn
wij dwalen nog in geen richting
de gedachte alleen al dat je zoekt
waarnaar je zoekt

een vertrek zonder vluchtplan
gaan op goed geluk een hoek omslaan
de poort door en weer kom je jezelf tegen

in koffers sleep je alles mee
en draagt dat de lange weg
alsof het niets is
het verzamelde dat minder weegt dan
wat leven aan gewicht in de schaal legt

het is wat het oog kleurt
de huid waarin je woont
blinkt van inkt en pigment

stad tot in het hart doorkruist
je leest het plan in vlekken en strepen
lijnen waarop toekomst
te ontwarren tekens zijn
woorden van bemoediging
die iemand schrijft aan jou aanwezige

hoe je voortmaakt alsof nagejaagd
almaar op pad maar op de tast
het is het verstaan dat tijd vraagt

tot in het nachtuur laat het raden
dat het niet het licht haalt
uit de ogen


© Frans Terken.



86 Bijna onzichtbare koffer


Is dit waar de reis eindigt

ik heb niets
om mij te verbergen
dan van mijn ogen de naaktheid
van mijn herinneringen het aanhoudende verraad
niets dan de stemmen die mijn hoofd
onbewoonbaar maakten

ik beken
ik draag een koffer mee
vol kleren die de mijne niet zijn een leven
dat tot op de draad is verzonnen
ik heb het er luchtig
tussen gevouwen kijk hoe weinig
het opvalt ik heb mij geoefend
in de kunst van het misleiden ik beloof u plechtig
dat ik deze bijna onzichtbare koffer
voorgoed en in een ver verleden
achter mij laat -

niet meer dan dit vraag ik u

als de duisternis invalt
is hier dan een stad waar de lichten branden
zijn er muren waarop iemand waakt
die de nacht kent
het onderhuids bewegen van de nacht.


© Joop Scholten.



87 Het onderhuidse 


Bij deze stad heb ik de waker op wacht gezet
het eerste oog verkent wat binnendringt
het taaie van de straat laait in halfduister op

als een verweerd valies draag ik mantel en vest
het vel dat mij omsluit
ik wrijf langs tanige littekens
plekken van oudsher die je nauwelijks ziet

niets dat ik van mij afwerp
dat ik achterlaat zonder op waarde te schatten
onderweg is aan veel geroken van veel geproefd
is zoveel gevonden
meer nog niet

in plooien ontwaar ik monster en geur
daaronder verbergt zich klein geheim
groot genoeg om het hoofd over te breken

ik lees de hoop van een aankomst
op de huid getekend
in taal gist een gids die niet berust
met indringende stem spreekt hij
van smart en ruis van huis en hart

dat het niet een ontploffing is
die ik in deze koffer draag
niet het slagveld waar ik val


© Frans Terken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten