06-13 Hoorbaar




06 Mississippi Blues


En als nu de guitaar
je hand langs de guitaar

en nog de donder boven de horizon
de duisternis die wurgend zich voltrekt
en waarvandaan en hoe dichtbij gekomen

het marcheert door de straten

als dan een man met een guitaar de blues zingt
die ons voorbijstroomt
gelijk het water van de traag stromende Mississippi
het trage donkerbruine water van de Mississippi
en even traag en donker is zijn stem

voordat de vrees ons weerloos maakt
red onze zielen van de nacht zing uit het niets

een zeeman neuriet voor zich uit
drijvende naar een zee die hij van binnen ziet
hij zingt de blues geen ander uitzicht heeft hij nodig

daar is de Loreley
zij hoort de stem des zeemans
zij weet het uur gekomen van haar overgave

en laat zich drijven

mee met de blues
mee met de blinde zeeman die de blues zingt
over de Mississippi naar de verre zee
naar de oneindige die alsmaar voller wordt

zij vreest het donker niet onder de horizon de donder
van vele wateren het naamloos dreigen
en ook de zeeman kent geen vrezen meer

laat dan je hand langs de guitaar gaan laat je stem
diep uit het niets komen red onze zielen
en zing de blues zing uit het niets
de Mississippi Blues.


© Joop Scholten.



07 In dit landschap


Hier onder deze overkapping
de veranda waar je in je schommelstoel
geniet van een filmdoekuitzicht
een decor met muziek in je rug
zijn de stemmen ver weg

alsof er over de vlakte iemand fleemt
je toezingt met zoetgekozen woorden
maar je mee wil voeren naar een onherbergzame plek
ergens voorbij je horizon over water
een donker landschap schetst

diepe gaten liggen er op de loer
het gevaar van valkuilen
waarin je naar beneden dondert
zo uit je gemakkelijke stoel getrokken
alsof Sirenen je in hun klauwen krijgen

je houdt je hart vast bij zoveel verleiding
je zeemansbenen aan de grond genageld
maar hoe lang nog houden ze dit vol
staat er een stevige man
aan de rand van deze grond

dit landschap het water waarover wij uitkijken
hoe wij rillen als weduwen van Moddergat
alleen achtergebleven na storm & bliksem
nog naar de stemmen roepend
die het zingen verging


© Frans Terken.



08 Land is een man


Geen god is hij, geen grondeloze diepte.

Land is een man die opstaat uit een vrouw,
schudt de zee af, schuift opzij de wolken,
maakt zich los uit wat de nacht achterliet.
Land is een weg waar de weg nog ontbrak.

Er is de niet te vermijden pijn. Zijn voeten
vertreden de rotsen, de scherpte tot zand,
tot korrelig en rul, een bed om te liggen.
Lichter dan lucht maakt hij zich en slaapt.

Ooit klinken er stemmen. Vanuit een verte
komen ze ongezien, wat ze zeggen onzeker.
Land is een man die ze tegemoet gaat, ogen
die waakzaam zijn, oren gericht en gretig.

Leeg maakt hij zichzelf en zonder woorden,
zijn bloed zwijgzaam, het vuur in hem stolt.
Zijn ademen houdt een wereld gevangen,
roept een wachten uit. Zo zal hij spreken.

Hij spreekt als een mens, als aan jou gelijk.


© Joop Scholten.



09 Dat spreken


Dat spreken het is woorden zoeken
tot in de verre omtrek geen ruis of schreeuw
ik hoor jouw stem zie de roerende gebaren
zoals je het aan mij vertelt

je staat voor wat je zegt
dat wat binnen in je opkomt
verstaanbaar luid en helder klinkt
slaat op tafel het grote boek open
ooit is een man opgestaan uit een vrouw
de weg opgegaan het land ingetrokken

steeds die reis gemaakt in de klei
laag bij de grond een leger gegraven
die lucht gesnoven van ergens in Holland
het jaar en de wereld door
het bloed in zijn ogen gekeken
het woord genomen
de taal gesproken

dat spreken daar denk ik aan
niet afwachten wat er komt
maar eigenhandig de tanden erin
de lippen gevormd en bewogen
de lucht met jouw geluid gevuld


© Frans Terken.



10 Hoorbaar woorden


Wij leren spreken
wij leren hoorbaar woorden spreken
zoals ze zich aan ons voordoen goed articulerend
en ver daarbuiten
schoon en onbeschermd

opborrelend in de ingewanden
een smaak van bloed nog in de mond

een onherhaalbare leegte laten zij ons
een lege zee waar ieder spoor is gladgestreken
afbrokkelende horizon
hoge luchten een paar ijle vogels
die nu al verder vliegen al verdwijnen

en ieder woord dat daarvandaan
en ieder onbekend geluid
dat ons bereikt zal ons opnieuw leger maken

wij leren stil te zijn en onbewapend
wij leren een opengeslagen boek te zijn
wij leren vrede te sluiten
wij leren voorgoed voorbij te gaan

water proeven wij ingehouden adem
onze eigen woorden proeven wij

het zijn onze woorden
het zijn onze overspelige kinderen
zoals ze zich weggeven aan iedere vreemdeling
zoals ze zich nergens meer voor schamen
zo blijven zij ons ontroeren

voortdurend zijn ze er
laten ons achter
blijven ons voortdurend achterlaten.


© Joop Scholten.



11 Zoals ze gaan


Wij laten ze spreken tot elkaar
met elkaar horen we ze dagelijks
zeggen dat ze hun weg gaan
terwijl wij ieder aan één kant blijven
toekijken in een landgang
keerzijde in het onafgebroken terrein
waardoor wij ze loodsen

als ligt er aan beide kanten een loopgraaf
met de resten van een vroeger front
waarin het bloed gestold is
de vorm van wat er achterblijft
om daarvan te leren

bedacht te zijn op wat dit brengt
woorden die gehouwen staan
na jaren van bewaren in regen en kou
de modder waarin ze zich verbijten

voor ze het veld in mogen
op eigen benen die ze nog niet vertrouwen
daarom houden we ze bij de hand
we koesteren ze met kruik en doek

waarschuwen voor ongure voorbijgangers
die willen lijmen met iedere vinger
als wij ze loslaten de angst
voor wat er kan gebeuren

zoals wij nog niet weten
hoe wij dan achterblijven
met klamme handen staan
leger in een leger lijf


© Frans Terken.



12 Voor er stilte ontstaat


Voor er stilte ontstaat een rimpeling van stilte
een verdwijnende rimpeling

zal iemand de plaats innemen
die voor een tijdje jij heet
ik
en omgekeerd het is om het even

er zal spreken zijn
en zwijgen
een grens die zich daartussen afspeelt
er zal een wenken zijn
en het overgaan van een grens

zoals het meisje dat wij lang geleden kenden
met open ogen haar gezicht
weerspiegelde in alle richtingen

wie haar zag dacht aan ergens anders
waar ze sprak hoorde je
je eigen adem
lag de wereld bezaaid met verwachtingen
met een kalme ongereptheid

nochtans gingen wij onze weg wij zagen
wat daarna kwam wij wisten
wij eisten het recht op
onze woorden maakten zich breed
ze zijn nog nooit voor iemand aan de kant gegaan

ze keerden zich tegen ons grepen ons
bij de strot namen wraak voor hun geboorte
schudden ons uit groeven
ons een greppel een loopgraaf
onze stem lieten ze achter in de natte klei

ondanks dit alles is er een spreken
een steeds meer zwijgen

een verdwijnende rimpeling is er.


© Joop Scholten.



13 Uit het hoofd


Als ogen een spiegel zijn
schrijven ze zwijgen op de lippen
het haar is een sierlijst om het hoofd
want zo vermommen wij ons
in verwachtingen met dunne huid bedekt

dat proeven van vroeger
het zoet dat we koesterden
moet ons uit de mond gelopen zijn
we zien de vlekken op hemd & broek
en noemen die herinnering

maakten wij niet van handen een vuist
rolden spandoeken uit om kracht bij te zetten
de inkt schreef zich weg in waterkanonnen
vormde onschuldig een stroom in de goot

mannen als wij zagen het meisje & de hoop
onze stemmen ze blijven zich roeren
roepen onder een veilige hemel op
tot uitblazen - in stilte verdwijnen


© Frans Terken.


























Geen opmerkingen:

Een reactie posten