147  Op de dool
Op de vlucht een heenweg gezocht
plek van thuiskomst onbereikbaar
afkomst ligt in brokken op platgegooid land 
mijlenver van het zwarte zuigende water
zonder maten op jezelf aangewezen
met de honger van weer een strijd
een leven anders dan achter je ligt
met gehavende handen stenen zoeken 
om te bouwen aan toekomst 
een vreemd nog onbestemd bestaan
moed verzamelen in kleine dingen
brood bakken om maag en hart te voeden
minieme gebaren een willig oor
en noest een nieuwe taal leren 
letter voor letter de naam spellen
achter een voordeur een stem
die je binnen nodigt
hoe het de drift in banen leidt
angst en argwaan in toom gehouden
zalf op de wonden het bloeden gestelpt
niet langer op de dool lopen
het oog gericht op de harde weg 
© Frans Terken
 
148  De slag om Arnhem, september 1944 
Zijn wij vluchtelingen? ik heb het 
mijn vader niet gevraagd – 
wat moet een kind met het ene woord 
of het andere, ik ben nog geen drie 
als de vijand ons huis als de vriend 
en de vijand het huis waar wij wonen 
van alle kanten met bommen bestoken 
zonder moeite pas ik nog in de tweedehands 
kinderwagen die mijn vader en moeder 
voortduwen, van het ene dorp 
naar het volgende, op weg naar de stad 
die wij kennen waar de mensen wonen 
naar wie ik genoemd ben hier spreken wij de taal 
en onderweg is er altijd wel een hooiberg 
om te slapen een boerenhond 
die over ons waakt alsof het zijn taak is -  
zijn wij vluchtelingen? je durft toch 
het woord niet in de mond te nemen 
nergens soldaten die ons terugjagen 
nergens een zee die ons naar het leven staat 
het is een paar dagen lopen, daarna 
komt alles goed, daarna zal ik 
alles weer vergeten - 
© Joop Scholten (Pasen 2017) 
 
149  Vriend of vijand
Het kind nog niet merkbaar belast
weet het wie het voor zich heeft
wie het vroeger of later tegenkomt
het kijkt vrij en open om zich heen
zo op het oog lijkt het gezicht onbeladen 
onderzoekt het een onontgonnen speelveld
hoe na jaren door tijd en strijd getekend 
ligt dan in de plooien de trek van verlies
van huis en land verdreven zijn
staat in de ogen de angst van een vlucht
van waken voor een aanslag op de levensdraad 
op een slagveld onder de voet gelopen
je ziet het in eerste aanblik niet
hebt woorden nodig om te doorgronden
vragen die smeken om een antwoord 
zal je dat vinden
als je jong bent wil je weten en onthouden
wie een schop geeft wie een hand reikt
later de les van vergeten leren
maar niet vergeten wie er voor je is
wie met je de lange harde weg gaat
© Frans Terken
 
150  Een oude gleufhoed 
Hoe het was na de oorlog? 
Ik groeide op. 
Ik zag meer dan ik zei.  
We waren arm, maar er was brood. 
Soms, op zaterdagavond, kregen mijn ouders 
vrienden op bezoek. Mensen die je kon vertrouwen. 
Je had ook andere mensen, wist ik. Dat waren 
NSB’ers en daar gingen wij niet mee om. 
Er werd verder niet over gesproken. 
Niet waar ik bij was. 
Ik zal een jaar of zes zijn geweest toen ik op zolder 
een oude gleufhoed vond. Een week lang 
stond ik ermee op en ging ermee naar bed, zelfs aan tafel 
was ik er niet toe te bewegen dat rotding af te zetten. 
Een week lang, toen was hij ineens verdwenen. 
Wat mij bezielde? 
Er werd verder niet over gesproken. 
Dit klinkt misschien als iets onaangenaams. 
Maar soms is het goed om als familie 
dezelfde dingen te verzwijgen. 
© Joop Scholten
 
151  Waar wij over spreken
Tussen zwijgen en verborgen houden
niet mogen weten hoe hoog het woord is
het vertrouwen in elkaar beproefd
zoals onze ouders dachten 
dat wij er niet klaar voor waren
te jong voor de donkere kant van leven 
wie beschermt niet zijn oren tegen te veel horen
een boodschap die zo hard binnenkomt
dat je dagenlang verdoofd ronddwaalt
kille waarheid die op een ochtend 
zo in je gezicht gesmeten 
als een bom op je ontbijttafel ploft
disgesprekken hullen zich in ontkenning 
als eerste reflex het stilzwijgen
niet het niet onder ogen willen zien 
maar het niet kunnen spreken
geen woorden vinden voor
waar je nooit klaar voor bent
je ruimt ijskoud de tafel af
haalt een hoed van de kapstok
gaat naar een schouder op zoek
© Frans Terken 
 
152  Een dag 
Je telt de dagen je begint 
met één dag tegelijk 
voor je het weet schrijf je nog een jaar bij 
je ruimt de tafel af het is zoals je zegt 
je zegt niets je veegt 
de kruimels weg die bleven liggen 
je herinnert je hoe argeloos 
je gisteren in slaap viel 
waar je nu mee opstaat God mag het weten 
je kijkt naar buiten 
het kan koud zijn je handen 
tasten naar een sjaal naar een hoed 
het is zoals je zegt 
zoals je zwijgend terugkomt 
één dag tegelijk. 
© Joop Scholten 
 
153  Bij morgenstond
Terug naar binnen 
in het uitgeslapen hoofd 
niet dat je denkt aan wat de nacht bracht
of vorige dagen zijn schoongepoetst
het zijn de jaren voor je 
waar je bij morgenstond naar uitziet 
hoe je elke dag telt en schrijft
op verse ademteugen zet je je voeten neer
geeft de ogen ruimte om te kijken
alsof je het voor het eerst ziet
nieuwsgierig naar wat je krijgt aangereikt
een blanco bladzij onder de leeslamp
hoe vlot de dag zich vult met licht
lichter nog de stappen die je zet 
je zweeft op verwachting
tilt je boven jezelf uit 
© Frans Terken
 
154  De perenboom 
Ik ben weer in Brunnepe. Hier groeide ik op 
aan de Steenovensdijk. Ik herken de huizen 
met hun rode daken, achter de huizen 
loopt glooiend het land naar de zomerdijk. 
Onveranderd stroomt daar de IJssel. 
Ik ken hier geen mens meer. Hooguit 
herinner ik mij een paar namen, 
de stemmen van kinderen met wie ik speelde, 
ik zie hun gezichten. Het zijn een paar 
losse flarden, versleten. 
Een of twee keer per jaar steeg het water 
van de rivier, het stroomde 
over de zomerdijk, de groentetuinen, 
tot aan de oude perenboom. 
Daar stond hij, als een wachter, vlak achter ons huis. 
Verder dan hier kwam het water niet. 
Ik heb hem gezocht, maar de boom 
is verdwenen. Iemand 
zag hem en hakte hem om. 
© Joop Scholten
 
 
Geen opmerkingen:
Een reactie posten