160 Zoals nu eenmaal
Het is riskant om te leven
zoals je nu eenmaal doet zoals je vanzelf
zonder er al te diep bij na te denken
leeft, hoewel, als je het mij vraagt
het is al even riskant om te leven
alsof je hoogstpersoonlijk
elke dag weer je bestaan moet uitvinden
nog voor het je overkomt
net zoals jij zie ik de bomen de knoppen
die zich openen ik voel de wind
die langs strijkt
ik hoor hoe het daarginds lispelt
hoe het ritstelt zoals ooit in den beginne
en ik vraag: waar komt dit alles vandaan?
en sinds wanneer? en vanwaar het onophoudelijke
afdwalen van mijn ogen?
© Joop Scholten
161 De ogen op de weg
Houd de ogen op de weg
niet dat afdwalen fataal kan zijn
het is aandacht richten op wat je drijft
koers bepalen en naar je hand zetten
zoals bomen ijverig sap omhoog stuwen
door tak en twijg de knoppen voeden
dat er stellig leven bloeit een verse lente
die jong en fris ontspruit
en houd de handen aan het stuur
er kan altijd iemand van rechts of links
je in de wielen willen rijden
terwijl jij in volle wind leven riskeert
wat ooit begon vraagt om vervolmaken
om uitbotten met de jonge loten mee
de rug recht met de kracht van een peppel
het ritselen laten klinken als een symfonie
stem af op een punt aan de horizon
zie hoe voor je ogen toekomst groeit
© Frans Terken
162 Voorbij de horizon
een gedicht op stille zaterdag
Het begint als een enkele stip hij duikt op
waar je gezichtsveld eindigt
maar hoe ver het nog is
en wat je onderweg tegenkomt
niemand die er het fijne van weet
zal het daarginds te verdragen zijn?
zeker, er brandt licht
maar niet ieder licht is er op uit
je welkom te heten je te verwarmen
om je heen het fluisteren van de nacht
en jij, je luistert aan een deur
misschien liggen er kinderen te slapen
het zouden je eigen kleinkinderen kunnen zijn
je houdt je oren wijd opengesperd
je hoort het ademen
van hier tot ver voorbij de horizon.
© Joop Scholten
163 Wat er uit adem te halen is
Het is geen achteruitkijkspiegel
het blikveld dat zich voor je uitrolt
onderzoekend staart iemand je aan
tast af wat je hier komt doen
alsof jij je begeeft op andermans terrein
jij die de stenen telt die te gaan zijn
bij elke stap ben je op je hoede
je weet niet wie of wat je belaagt
zien hoe het licht schijnt
wat het donker voor je verbergt
dat het te raden laat wat er komt
ontwaren wat daarachter wacht
of iemand je de hand zal schudden
wie je na aan het hart
zet ogen en oren onbegrensd open
hoe het je brengt in het ongekende
© Frans Terken
164 Zolang je adem hebt
Niet dat het zoveel voorstelt:
een zucht is het, gewoon een hapje lucht,
een ademtocht, als je het mooi
wilt laten klinken.
Maar je weet dat je niet zonder kunt. Je zegt:
dit ben ik, dit is mijn adem
die ik meedraag, die ik uitlaat en inlaat,
hoe moeizaam ook, stotend en stotterend
en telkens na een paar tellen opnieuw,
in en uit, zolang je luchtpijp zich opent.
Wie zou jou je laatste adem misgunnen?
Je zegt: dit is mijn leven, en alles wat ik heb
zet ik hiervoor op het spel.
© Joop Scholten
165.1 Alles in kleur
Je staat er gekleurd op
het volle pond als de mond
in een vlucht een hap lucht neemt
rood aanlopen je spieren gespannen
als je de lippen stijf dicht houdt
tot ze wit van schrik zien
een oefening in inhouden
volhouden hoe lang kan je zonder
tot je niet meer jezelf bent
tot het bloed er van haperen gaat
en trager door de aderen vaart
het is op de rand van wegvloeien
zal het zich erbij neerleggen of
roert het zich door onverdroten dorst zelf
zorgt het voor stroomversnelling
opent het de mond en zegt het
dit klopt niet - nee dit ben jij niet
grijp de kans van leven nu het nog kan
© Frans Terken
165.2 Alles is adem
Het is niet de spraak
het zijn de woorden die zoek zijn
die je kwijtspeelt als uit de hand gevallen
niet het woord met die rot naam
getekend met de hoofdletter K.
van wat je uit je moest laten snijden
het is de greep die je verliest
op wat je invalt
zweven op inspiratie en taal
het wezenlijke vinden van poëzie
niet dat je woordeloos naast ons staat
maar dat schielijk zoeken
naar herkenning en betekenis
in een zucht nog het woord vinden
al zwoegend raakt het soms uit zicht
hoe het in stilte even vastloopt
elk woord een strijd met de tijd
hoe je je met hand en tand verzet
tot in je bed je ertegen wapent
niet erin berustend nooit nog gezwicht
© Frans Terken
Epiloog:
1. Achterhoofd
Het is niet de stem niet de adem
het is het beeld nee meer nog
de woorden die je niet meteen vindt
als je ze voor op de tong wilt leggen
of neem de naam van wie je kent
je begroet met open mond
schudt de uitgestoken hand
verliest langzaam de greep
hoe het met haperen begint
woord voor woord drijft weg
door een gat in het achterhoofd
alsof je op de tocht leeft
voor je bij steen stilvalt
alle taal uit het lijf gesneden
© Frans Terken
2. Aangeraakt
Alsof het weer stille zaterdag
het zijn kille tijden nu
ik je stem niet meer hoor
dat ik je hand je oogopslag mis
als ik een bladzij verder blader
in je bundel van geluk
en geen vlier in bloei vandaag
de aarde toont zich
van zijn koudste kant
hoe lang dan de kortste dag
oneindig de rust
in deze grijze sneeuw
© Frans Terken
Geen opmerkingen:
Een reactie posten