57-64 De nacht in
57 In de volle wind het spel
Uit de avondschemering het licht in
zoals zielen soms doen behoedzaam
in de volle wind het spel
van later spelen
en zien dat het geen spel is
maar pure ernst schurende bezigheid
van een heden dat ons dagelijks overvalt
wat geen mens kan vermoeden
in onze zinnen onze woorden
grijpen we telkens terug
vroeger is geweest zeggen wij
met het weinige weten mee
hoe waar wordt het dan
als wij elkaar in de ogen kijken
een god kunnen zijn al is het voor even
dat zoeken naar toekomst
er de hand op willen leggen
als naast ons de argwaan woont
de onrust het terughoudende voelen
in een lichaam dat teder omarmt
onbewogen blijft
het vraagt om overgave
bij het vuur zitten de vlammen aanblazen
de brand in geijkte patronen
geen angst voor ondoorgrondelijk later
niet uit de handen wegwaaien
de hartslag van een storm in het lijf
© Frans Terken.
58 In plaats van een liedje
Toen ik nog vroeger was
toen jij pas later kwam
toen het nog ieder ogenblik kon worden
elke dag is er de zee
en het opnieuw terugstromen
naar ergens daarboven de bronnen van de zee
elke nacht zou je geboren kunnen worden
niemand spreekt over vroeger
en zegt daarbij dat deze onvoltooide
evenzeer verleden tijd
vandaag is
vroeger is geweest zegt hij
niemand herinnert zich een lichaam
maar ditmaal zonder de pijn
hij haalt de toekomst binnen gretig als hij is
alsof hij uit de zee een net optrekt
het is vol leven
het valt droog het breekt voor zijn ogen
kijk, op het strand is een vuur aangestoken
een baken waar het land
zich eindig uitstrekt
de dag gaat over in het avondvallen
in een diep en nachtelijk waken.
© Joop Scholten.
59 Herinner het ontwaken
Wat weet je van het lichaam
zonder de pijn waarin het gevormd is
laat het niet bij vroeger liggen
het staat op in de dagen van heden
kijkt vooruit ziet het ruimen van het licht
het groeien van de jaren
momenten van bloeien en omvallen
neergaan en opnieuw opstaan
hoe ze de bodem vullen met levendig bewijs
de warmte van een kampvuur aan zee
het gloeit na in de schemering
maakt het waken minder zwaar
dat de angst voor de nacht aflaat
onheil zich terugtrekt als water
om de voeten
meer en weidser het land
grond gevuld met schatten en verwachting
zoals toekomst ongenadig nadert
dichter bij de bakens die je met de dag verzet
het einde van de nacht begint bij het ontwaken
wassen in de bron terwijl je je lijflied zingt
De Haarlemse Dichtlijn 2011
© Frans Terken.
60 Middernachtzon
Je begint te leven een oog
in de spiegel een nog schuwe begroeting
je ziet wat er op de tafel staat
het glas heeft zich met thee gevuld
het brood is al warm
aanstonds heft iemand een lied aan
er zullen vruchten rijpen in de late middag -
Maar voor dit alles uit
was er de dageraad en raakte je aan
was er in alle vroegte
een nacht die geen licht nodig had
je vond er je weg met gesloten ogen
er waren de dromen die je gezelschap hielden
nu wachten ze als onbaatzuchtige vrienden
tot je hen roept
er zijn de flarden van wat je dacht op de tast
de vage aantekeningen die je maakte
waarom alles ontcijferen waarom niet
blind in de nacht terug te gaan
naar de donkere bronnen van de dag
naar de plaats waar het licht wordt verwekt
je eigen lichaam draagt de sporen
van een herinnering een aanwezigheid
waarom niet de waanzin opzoeken
de niet te verdragen geboorte
van een middernachtzon.
© Joop Scholten.
61 Een lied voor de nacht
Je stapt niet blind de nacht in
de grond is je misschien nog vreemd
in halfduister gaat een schaduw aan je zij
een lichaam dwaalt over de aarde
nadert om met jou het glas te klinken
je drinkt je moed in belaagt de dromen
en voor je ogen gebeurt het
het wordt lichter beseft waar je bent
staat te midden van schimmen gestalten
bezield heffen ze een lied aan
zingen eenstemmig van ondergrond van
graven naar de wortels van bestaan
niet doof voor verlokking
klimt uit elk gat weer een lente
vrienden kleden zich feestelijk spelen op
fluit en strijkstok blazen bij maanlicht
een vers in je oor
mompelen nog somber van later
van eenzaam aan de herfsttafel gezeten
de angst dat tijd niet blijft
dat je ze kwijtraakt de vrienden
de meisjes en de bloemen de lotus
geplukt aan de oever
de vogels als ze gaan slapen
de blauwe hemel zon van goud
dat je straks alleen
niet een droom meer te vangen
na alle schoonheid de zwartste nacht
geen afscheid van waken dageraad
met jonge voeten door de modder
de brokken in de aarde bewaard
buig niet het hoofd voor het donker
ook morgen dit lied op juichtoon gezongen
vul bij ‘t gloren de bekers nog eens bij
© Frans Terken.
62 Uit het niets
In de schemering
in het aanhoudend aarzelen
tussen waanzin en waarheid en waan
welke zon is het die nu de morgen inluidt
en wie aan het einde van de dag
zal de bedienden hun loon uitbetalen
er gutst koud water uit de kraan
de minstreel stemt de guitaar
de bekers worden gevuld de rokken
van de jonkvrouwen ruisen ons tegemoet
zing dan minstreel zing deze dag
is alweer een dag jonger
maar waar is de stem die zoƫven nog
zong uit het niets het geluid
van de nacht dat hoe zachter het klinkt
des te langer verwijlt het
waar is het bloed dat vloeit
traag door je dromen
dat aanzwelt langs onbaanbare paden
nog minder te keren dan het luidkeels marcheren
van de opdringende dag
ja waar is de god van de nacht
die de leegte bewoont
de slapende bedelaar aan wie je voorbijloopt
hij telt je voetstappen je woorden
met gesloten ogen leest hij je
waar is de rook die uit de schoorsteen
neerslaat de adem
de stem die zingt uit het niets
de stem die zingt uit het niets
waar is de stem die zwijgt die zingt uit het niets.
© Joop Scholten.
63 Stem in het hoofd
Met niets is een hand gevuld
je haalt er de stem uit
en bergt hem in het hoofd
gefluister de ruis van kloppende aders
adem komt op en verlaat je later weer
als in een waas een omhelzing
de ochtend opent een hemel het oog
breekt kou en licht in pasklare deeltjes
je ziet de rafelranden dieprode belijning
de achterkant van de nacht
uit nevel en ijskristallen getild
dromen gevoed met bloed en bange vermoedens
ze kleuren de onbeschreven dag
wat zich dan spelt in het hoofd volmondig
over de tong rolt en stuitert tegen de ruiten
het spat uiteen in je gezicht
maar je staat niet met lege handen
gebaar dat roert een groet van dauw
de nagalm van nachtzang groeit aan
vloeit aan de stemband voorbij
met de koorts van een goudzoeker
de hartslag is een klomp in de keel
een god sprekend tot ware gelovigen
de dichter die zijn woorden bevrijdt
© Frans Terken.
64 In mijn gezicht
Als nu een god opstaat
uit welke onrust
uit welke slapeloosheid zal hij opdoemen
niet veel meer dan een schim is hij
en onberekenbaar niet meer
dan woorden gesproken in het voorbijgaan
een koortsig moment van helderheid
een stem een steen door de nacht
uit welke diepten
roept hij het licht te voorschijn
en ogen die het licht doen glanzen een mond
als om te spreken
als om op gedachten te komen
ik zie mijzelf
zoals ik met twee handen met al mijn tien vingers
naar mijn gelijkenis een beeld schep
als nu de leegte zich opent
wat is het dat aan mij verschijnt
dat in mijn gezicht uiteenspat.
© Joop Scholten.
Abonneren op:
Posts (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten